2.4.1 Interstatelijk vertrouwensbeginsel
In Dublinzaken wordt uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat wil zeggen dat de IND uitgaat van het vermoeden dat de behandeling van een vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Dit is een weerlegbaar vermoeden.[10]
De bewijslast dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, rust in eerste instantie bij je cliënt. Hij moet alle informatie verstrekken die van belang is voor het bepalen van een risico op schending van artikel 4 Hv. Daartoe moet hij bewijzen overleggen over de werking van het asielstelsel en de opvangvoorzieningen van de aangezochte lidstaat die aanknopingspunten bieden dat de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in die lidstaat systeemfouten bevatten die ertoe leiden dat hij terecht komt in een situatie die de drempel van artikel 3 EVRM en artikel 4 Hv haalt.[11] Zowel landeninformatie uit objectieve bron als eigen ervaringen van je cliënt kunnen onderbouwen dat sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM en artikel 4 Hv. De IND moet vervolgens meewerken aan de vaststelling van de feiten om te beoordelen of het risico reëel is. Ook moet de IND in voorkomend geval op eigen initiatief rekening houden met informatie waaruit mogelijk structurele tekortkomingen in de werking van het asielsysteem en de opvangvoorzieningen in de verantwoordelijke lidstaat volgt.[12] Dit lijkt aan de orde te zijn als er aanwijzingen zijn in de landeninformatie dat mogelijk sprake is van structurele tekortkomingen in de werking van het asielsysteem en de opvangvoorzieningen die resulteren in een reëel risico op schending van artikel 4 Hv en artikel 3 EVRM.
Als moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in de primair verantwoordelijke lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Hv, dan bepaalt artikel 3 lid 2 Dv dat nadere toetsing op grond van de verdere rangordecriteria moet plaatsvinden. Indien geen andere lidstaat verantwoordelijk is, is de lidstaat verantwoordelijk die belast is met bepaling van de verantwoordelijkheid.
Om een geslaagd beroep te kunnen doen op het niet langer kunnen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel moet je cliënt dus ten eerste informatie overleggen waaruit volgt dat er mogelijk structurele tekortkomingen bestaan in de opvangvoorzieningen of in de asielprocedure. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om het ontbreken van rechtsbijstand in de beroepsprocedure asiel in combinatie met andere structurele tekortkomingen in de asielprocedure.[13]
Ten tweede kan de informatie zien op de detentieomstandigheden in de aangezochte lidstaat. De maatstaf bij detentieomstandigheden voor asielzoekers is niet de bijzonder hoge drempel uit het arrest Jawo, maar de maatstaf “vernederende behandeling”. Daarbij moet wel aannemelijk zijn dat je cliënt een reëel risico loopt na overdracht te worden gedetineerd.[14]
Ten derde kan de informatie zien op pushbacks in de verantwoordelijke lidstaat waar ook Dublinclaimanten het slachtoffer van kunnen worden waardoor sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 Handvest en artikel 3 EVRM.[15]
Tot slot is soms een geslaagd beroep op twijfel aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel mogelijk indien je cliënt tot een bepaalde groep behoort en uit de landeninformatie volgt dat juist voor die groep sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure of opvangvoorzieningen, zoals bijvoorbeeld gezinnen met kinderen die per definitie kwetsbaar zijn.[16]
Je bespreekt met je cliënt of hij een beroep wil doen op concrete aanknopingspunten voor twijfel aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel en zo ja, welke ervaringen/informatie je cliënt zelf heeft en je gaat op zoek naar landeninformatie en/of jurisprudentie hierover.
Zijn er concrete aanknopingspunten voor twijfel aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel ingediend, dan is de IND aan zet om te onderzoeken of toch van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Ook als er aanwijzingen zijn in de landeninformatie dat mogelijk sprake is van structurele tekortkomingen in de werking van het asielsysteem en de opvangvoorzieningen die resulteren in een reëel risico op schending van artikel 4 Hv en artikel 3 EVRM, dan moet de IND uit eigen beweging hiermee rekening houden.
Als uit voorgaande volgt dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, kan de IND beoordelen of via garanties alsnog de andere lidstaat verantwoordelijk kan worden gehouden.[17]
-
Proces
- 1. De asielprocedure uitgelegd
- 2. De Dublinprocedure
- 3. Opvolgende aanvraag
- 3.1 De intake
- 3.2 Model M35-O invullen
- 3.3 Indienen opvolgende asielaanvraag
- 3.4 Voorbereiding op het gehoor opvolgende aanvraag
- 3.5 Nabespreking van het gehoor opvolgende aanvraag
- 3.6 Reactie naar de IND
- 3.7 Gevolgen indiening opvolgende aanvraag
- 3.8 Beschikking en rechtsmiddelen
- 3.9 Nazorg
- 3.10 Doen - Niet doen
- 4. Beroep en vovo
- 5. Hoger beroep en vovo
- 6. Internationale rechtsmiddelen
- 6.1 Hof van Justitie van de Europese Unie
- 6.2 Jurisprudentieonderzoek
- 6.3 Opstellen van prejudiciële vragen
- 6.4 Verloop van de procedure bij het HvJEU
- 6.5 Uitspraak van het HvJEU
- 6.6 Europees Hof voor de Rechten van de Mens
- 6.6.1 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)
- 6.6.2 Analyse ontvankelijkheid
- 6.6.3 Start procedure
- 6.6.4 Opstellen feitenrelaas
- 6.6.5 Opstellen toelichting schendingen
- 6.6.6 Uitputting nationale rechtsmiddelen
- 6.6.7 Checklist formele vereisten
- 6.6.8 Bespreken proces met cliënt
- 6.6.9 Contact met procespartijen
- 6.6.10 Opstellen friendly settlement
- 6.6.11 Repliek-dupliek
- 6.6.12 Uitspraak
- 6.7 VN-comités
- 6.8 Doen - Niet doen
-
Thema's
- 7. 1F Vluchtelingenverdrag
- 7.1 Dossieranalyse 1F indicaties
- 7.2 Afspraak cliënt
- 7.3 Verwijzing naar 1F-unit
- 7.4 Voornemen artikel 1F
- 7.5 Beschikking en rechtsmiddelen
- 7.6 Hoger beroep
- 7.7 Artikel 1F vs artikel 3 EVRM na rechtsmiddelen
- 7.8 Europees inreisverbod
- 7.9 Ongewenstverklaring
- 7.10 Opvolgende aanvraag
- 7.11 Doen - Niet doen
- 8. De alleenstaande minderjarige
- 9. Medische aspecten in asiel
- 10. Gezinshereniging: nareis en artikel 8 EVRM
- 11. Mensenhandel en uitbuiting
- 12. Buitenschuldvergunning
- 13. Bronnen onderbouwen asielrelaas
- 13.1 Categorieën bronnen
- 13.2 Landeninformatie
- 13.3 Medische documentatie
- 13.4 Verklaringen van derden
- 13.5 Contacten met organisaties
- 13.6 Beleidstukken
- 13.7 Jurisprudentie
- 13.8 Gebruik van inhoudelijke bronnen
- 13.9 Onderzoek KMar en Bureau Documenten
- 13.10 Taalanalyse
- 13.11 Gebruik van juridische bronnen
- 13.12 Nieuwsbrieven
- 13.13 Doen - Niet doen
- 14. Verkrijgen en behoud van de verblijfsvergunning asiel
- 15. Terugkeerbesluit, vreemdelingenbewaring en vertrek
- 16. Moratoria en Richtlijn Tijdelijke Bescherming
- 17. Overschrijden termijnen, dwangsom en verjaring
- 18. Tolken en vertaling
- 19. Second opinion
- 20. Opvang COA
- 21. Klachten
- 21.1 Een klacht indienen
- 21.2 Klacht tegen een andere advocaat
- 21.3 Redenen om een klacht in te dienen
- 21.4 Klachtprocedure bij een bestuursorgaan
- 21.5 Klachtwaardig gedrag van tolken
- 21.6 Procesverloop klacht
- 21.7 Klachtprocedure bij de Nationale ombudsman
- 21.8 Zelf een klacht krijgen
- 21.9 Doen - Niet doen
- 7. 1F Vluchtelingenverdrag
- 22. Totaaloverzicht Doen - Niet Doen